ELECTRIC BLUE

Die zin hoort bij een kleuter die dreint dat de trol uit het voorleesboek onder zijn bed is gekropen. Of ze komt uit de mond van een kind van 9 dat langzaamaan begint te beseffen dat de echte wereld monsters herbergt erger dan die uit sprookjes.   

Maar eens 12 en een groot meisje lokt die uitspraak negatieve reacties uit: van standjes tot ronduit sadistische opsluiting in het donker.  Als twintiger vinden ze je kinderachtig en lachen je in je gezicht uit. Als dertiger tilt hun hoofd meewarig schuin en krijg je het telefoonnummer van ‘iemand die me goed geholpen heeft’. ‘Zo kan je je eigen kind niet beschermen als het bang is.’ Als veertiger ben je zo behendig geworden in het rationaliseren van je nachtlampje en andere beveiliging dat er niet meer over wordt gesproken.   

Mocht iemand het vragen, dan zou ik dat antwoorden. Ik ben niet alleen omdat jij er bent, mijn hele leven al. Je loert naar me vanuit de schaduw in de kamerhoek. Je glipt tussen de kier van de deur als ik door huis dwaal. Je staart achter me in de spiegel als ik mijn handen was. Ik dacht dat ik kon ontsnappen door op reis te gaan. Dat je misschien was gebonden aan het huis waar ik opgroeide, zoals klopgeesten geboren worden uit het onuitspreekbare leed waar een plek getuige van is.  

Maar je volgde me overal. We ontdekten samen de wereld. Van steden vol mensen tot afgelegen dorpjes en verlaten paden. Ik reisde en het gevaar vond me onderweg. Zoals die keer dat ik in een huis belandde met drie mannen en vocht voor mijn leven. Of die Aziatische baas mijn visum wou ruilen voor mijn lichaam. Die netelige situaties vond ik spannend, maar ik werd niet bang. Die emotie kwam alleen jou toe. Samen kunnen we alles aan. Mijn zintuigen staan altijd op scherp, dag en nacht. Dat heb je me geleerd. Verwacht het ergste op elk moment van iedereen.  

Het wordt tijd dat ik uitkom voor wat ik voel. Mijn preoccupatie met jouw schim bepaalt mijn leven. Het staat de verbinding met anderen in de weg. Ik ken je zo goed, beter dan mezelf. Je ziet op me toe, dat verwacht ik. Dus zoek ik je, in elke situatie, in elke persoon, in mezelf. Eens je dit voor waar neemt, voel je je voorbereid. Daarom houden mensen van horror: verzonnen of waargebeurd. Zonder schaduw zie je geen licht. Ze houden hun eigen donkere kant tegen het licht van de horror en voelen zich verlost van schaamte en angst.  

Mijn nachtblindheid treedt op als ik weinig licht zie in mensen. Ik doe te hard mijn best om jou terug te zien kijken door de ogen van anderen. Ik blijf graven op de tast tot ik hun duistere geheimen ontdekt, de lijken met een ruk uit de kast vallen. Pas dan kan ik in hun goede kanten berusten. Te laat. De liefde kan niet groeien zonder zonlicht. Ik dreef goede mensen tot het punt waarop ze zichzelf niet meer herkenden en niet anders konden dan met afgrijzen hun blik afwendden van mij, van jou. Even was er dan geen angst meer voor hun dreiging, voor jou, enkel thuiskomen in de schemering.  

Mijn leven is inmiddels zo ingericht dat ik het deel, in eenzaamheid met jou. Ik woon in een mooi oud huis. Dat hebben we samen gekozen, omdat het geschiedenis ademt. Daar houden we van: de krakende houten trap en vloeren, de souterrainkeuken waar ik zelfs zomers koude rillingen voel tot de kieren in ramen en deuren waarin je fluistert. Je komt er tot leven. Ik sta mezelf comfort toe: een degelijke verwarming, moderne badkamer. De kleuren en stoffen voor meubels en gordijnen zijn somptueus en levendig.  Ik kom elke dag buitenshuis in contact met mensen: op het werk en in de vriendenkring. Daar geniet ik van. Ik bezoek een museum of ga een film kijken.  Ik beweeg graag tussen de mensen.  

Wat ik ook doe, met om het even wie ik een relatie heb, koken blijft een solitair ritueel, elke avond. Of beter gezegd ik reserveer het voor jou. Ik neem de tijd om zorgvuldig het recept te kiezen uit het handgeschreven familiekookboek en het te bereiden. Dit is ons moment waarop jij je in een hoek van onze kille keuken nestelt en gesprekken met me voert. Je brengt de fouten aan die ik overdag maak. Ik fileer de vis en jij mij. In plaats van liefde verdrink ik met jouw hulp alles in een rijkelijke saus van schuld en schaamte. Mijn gasten proeven er niks van. Integendeel, ze laten zich vaak een tweede portie welgevallen. Zelf eet ik weinig door de bittere nasmaak. Mijn avondeten is jouw voorgerecht. Tijdens de nacht houdt je me wakker en herkauwt mijn tekortkomingen steeds exquisere smaken voortbrengend.  

Maar nu twijfel ik aan het besluit om te leven met jou. De laatste maanden valt het me zwaarder. Ik merk dat ik het naar huis gaan uitstel, dat ik excuses verzin om niet naar je terug te keren. Ook angst went. Het valt me op dat je me niet meer achternagaat buitenshuis. Misschien kan ik je niet meer begeesteren. Ik bleef vorig weekend logeren bij een vriendin en je was er niet, op geen enkel moment. We blijven kijken, zij en ik. De vriendschap kabbelt kalm in mekaars luwte. Zo bedroog ik je.  

Het was niet mijn plan om te blijven eten bij haar. We waren samen de hele dag op dooltocht geweest in de stad. Het viel me op dat ze mijn vorsende vragen met pretlichtjes beantwoordde en het gesprek naar zonnige plekken leidde. Zo was ze je te snel af. Je kwam zelfs niet ter sprake. Toen tot mijn verbazing mijn maag gromde vroeg ze: ‘Willen we samen koken? Mijn woorden aarzelden, mijn hart niet. Het sprong op in hoop, dorstend naar een oprechte verbinding. In haar keuken ontstond stilzwijgend een nieuwe routine: zij de mise-en-place, ik de chef. Zij aan zij ontdekte ik de surrealiteit. Ceci n’est pas une pomme de terre, maar soms toch eenvoudigweg wel. In deze keuken kan je je niet verstoppen. Ik was op mijn hoede om geen fouten te maken. Ik merkte dat aanmoediging en vertrouwen van mij een betere chef maakten dan jouw vileine opmerkingen.  

Ik haalde opgelucht adem toen het eten op tafel stond te dampen en jij je nog steeds niet manifesteerde. Komen monsters omdat we aan ze denken? Houden ze op te bestaan als we ze niet meer voeden met onze angstige aandacht? Ik at gulzig en met gusto. Oma zou trots op me zijn. Pure smaken vulden de leegte in mijn maag. Zij legde haar bestek neer en sloeg me gade. ‘Je eet alsof je leven er vanaf hangt.’ Ik kon me er niet toe brengen haar te vertellen hoe waar haar uitspraak was. Het voelde voor me alsof ik maar één avond zou krijgen. Ik rekende erop dat jij me niet meer ging laten gaan. We nestelden ons na de maaltijd in de zetels voor het flakkerende haardvuur. De vlammen tekenden dansende silhouetten op de wandplaat. Ik spiedde de kamer rond, maar nergens vond ik je. De overdaad aan warmte maakte me doezelig en ik sukkelde in slaap.  

Het ochtendgloren dat door de ramen priemt maakt me wakker. Het doet de dwarrelende stofdeeltjes oplichten als sterretjes.  Zij ligt dicht bij me onder een deken van onschuld. Nu is het mijn beurt om haar te oberveren: haar fijne trekken met in het midden de eigenwijze wipneus, haar lachrimpels. Zo voelt het dus om herboren wakker te worden en de dag aan te vatten als een nieuwe kans. Het daglicht in mijn huis luidt de genade van de nachtelijke marteling in en de afwezigheid van pijn maakt me monter. Maar dat geluk is van korte duur. Je laat niet na me daaraan te herinneren.  

De donkere gedachten hebben me teruggevonden. Ik ga falen en deze toekomst doen mislukken. Dat is het contract dat je me voorhoudt waar ik aan gebonden ben. Ik glip van tussen de deken.  

Waarom ben ik gevlucht? Nu er afstand is tussen mij en die warme, veilige plek bij haar kan ik helder nadenken. Deze vriendin voelt je schaduw en ze trotseert die met een moedige glimlach. Ze toont zich aan je. Ze biedt je een kans om samen te gedijen in het leven. Ik voel woede en wanhoop als ik mijn huis binnenga. Ik wil ontwaken uit de nachtmerrie waarin je me gevangenhoudt. Ik kan anders leven. Binnen trek ik in de slaapkamer propere kleren aan. Het dekbed ligt opengeslagen alsof er in geslapen is. Mijn pyjama ligt op de houten zeemanskist aan het voeteneinde van het bed, de boeken die me ‘s nachts gezelschap houden en waarmee ik je probeer te overstemmen in een stapel ernaast. Ik ben nooit weggeweest. Alles ligt keurig op zijn vaste plek. Ik knoop mijn jas los, ga zitten en wacht.   

Je neemt je tijd om tevoorschijn te komen. Ik voel me misselijk en verzwakt van de honger, maar ik wil niet opstaan en jou mislopen. Mijn hoofd voelt licht. Pas als het schemerdonker de kamer overneemt zie ik je staan. Je strekt je op tot je volle lengte, armen gekruist over je borst. Je torent boven me.  Je kijkt me onbewogen aan. ‘Wat wil je van me? Ik heb alles gedaan zoals je het wou en het heeft me enkel maar hartzeer gebracht. ‘Je antwoordt niet en blijft me aankijken. Je beeld vervaagt soms. Ik knipper met mijn ogen om je goed te blijven zien. ‘Ik ben meer dan alleen maar die bange vrouw nagejaagd door een geest. Ik verdien om de zon te voelen, om rust te kennen.’ Voor het eerst valt me op hoe jong je bent, een kind nog. Misschien wil je me niet vervolgen, maar zoek je zelf naar een metgezel, naar verbinding. Geloof ik in een parallelle wereld waar het veilig is, voor jou, voor mij? Hoe maak je die transitie? Oma reinigde het huis altijd met witte salie en wierook als vader weer tekeer was gegaan. Ik bewaar de doos die ik van haar erfde in de keuken.   

De rook prikt in mijn ogen. Ze tranen. Ik zie je niet meer staan. De duisternis omhelst me.